Convivialisme
Eén indicatie dat we wellicht het “piek-antropoceen” naderen, is dat filosofische zoektochten over de hele wereld de op de mens gerichte moderniteit gaan beschouwen als een lastige omweg in de lange loop van het leven op planeet Aarde.
Paradoxaal genoeg leiden de huidige crises, van het ineenstorten van het klimaat tot pandemieën die uit het microbiële universum opduiken, tot meditaties over de toekomst die teruggrijpen op premoderne inzichten die een nieuwe weerklank hebben gekregen.
Deze vernieuwing van oude gevoeligheden onder de huidige omstandigheden werd onlangs onderzocht tijdens een fascinerend symposium georganiseerd door het Berggruen Institute China aan de Universiteit van Peking. De werkzaamheden ervan zijn zojuist in het Engels gepubliceerd onder de titel ‘Gongsheng Across Contexts – A Philosophy of Co-Becoming’. (Palgrave Macmillan, 2024)
Gongsheng komt, zoals BI China-directeur Bing Song in haar samenvattende inleiding uitlegt, voort uit het biologische concept van symbiose waarin organismen geen enkelvoudige entiteiten zijn met een gedefinieerde individualiteit, maar alleen ‘samen kunnen leven’ in wederzijdse afhankelijkheid, waarbij de generatieve bloei van elke geconditioneerde door de ander.
Ze vertaalt dit idee in filosofische termen en schrijft dat de tradities van “het confucianisme, het taoïsme en het boeddhisme allemaal hebben bijgedragen aan het moderne idee van gongsheng, dat spreekt tot de overtuiging en het wereldbeeld van onderling ingebedde, naast elkaar bestaande en samengroeiende entiteiten. Het idee van gongsheng, gevormd door deze tradities, verplicht ons om de geldigheid van het idee van een individueel wezen als een op zichzelf staande en autonome entiteit in twijfel te trekken en herinnert ons aan de wederzijds verankerde, naast elkaar bestaande en verstrengelde planetaire relaties. Het wekt in ons ook eerbied en zorg op voor wezens, planten en andere medebewoners en zelfs voor anorganische dingen in de natuurlijke omgeving.”
Gongsheng is geworteld in de gemeenschappelijke ontologie, of fundamentele overtuiging over de aard van het zijn, van alle drie de oude filosofieën. In het confucianistische denken is afstemming op de natuurlijke orde van de kosmos, waarvan de mens een ondeelbaar onderdeel is, de ethische basis voor een harmonieuze samenleving. Het taoïsme poneert de ‘eenheid van al het zijn’, waarin tegenstellingen naast elkaar bestaan en elkaar bepalen. Het boeddhisme ziet dat vormen en verschijningen, en niet in de laatste plaats de individuele, een illusie zijn die de eenheid en ‘afhankelijke oorsprong’ verhult van alle verschijnselen, die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Legitieme Individuatie
In haar inleiding kijkt Song naar waar in het Westen een vergelijkbare gevoeligheid is ontstaan. Ze komt terecht op het idee van ‘convivialisme’, wat in de Latijnse herkomst ‘samenleven’ betekent. Het idee is recentelijk gepromoot door de Franse denker Alain Caillé en de daarmee verbonden beweging, geïnspireerd door haar politieke filosofie.
‘Het convivialisme’, schrijft Song, ‘verkondigt dat relationaliteit en socialiteit de essentie zijn van de mensheid en de menselijke samenleving.’ De ondertitel van het manifest van de beweging is dan ook: ‘Een verklaring van onderlinge afhankelijkheid.’ Het verklaarde doel is om wat zij de illusoire ‘neoliberale’ ideologie van het onafhankelijke individu als meester van het menselijke en natuurlijke domein noemt, te ontmantelen.
Maar, zoals Song opmerkt, terwijl de Chinese filosofie en het westerse convivialisme op dezelfde manier de realiteit van onderlinge afhankelijkheid omarmen, komen er verschillende sociale en politieke kalibraties voort uit hun uiteenlopende grondslagen.
Gongsheng, zegt Song, ‘is gebaseerd op een ontologische aanname van een oorspronkelijke connectiviteit en eenheid van alle vormen van wezens. De confucianistische ethiek heeft deze oorspronkelijke relationaliteit naar de sociale en politieke sfeer gebracht, waarbij de clanstructuur en familierelaties worden gebruikt als het meta-prototype voor sociaal en politiek bestuur.” De structurele uitdrukking van gongsheng in de Chinese geschiedenis is wat de geleerde Pan Wei beschrijft als de ‘institutionele beschaving’ van het Middenrijk, waar de collectieve wil en belangen elk nadrukkelijk individualisme ondergeschikt maken.
Song merkt verder op dat “terwijl modernisering en verwestersing in de afgelopen 150 jaar het verhaal van de liberale waarden van individualisme, vrije keuze en zelfbeschikking in het mondiale publieke en politieke discours hebben doordrenkt, mensen in de Oost-Aziatische samenlevingen nog steeds diep gevormd door de aloude waarden en praktijken in hun persoonlijke, familiale, sociale en zelfs politieke leven. Ze heen en weer geslingerd tussen de wereld van de moderniteit en die van oude culturen.”
Het convivialisme probeert het verschil te verdelen. ‘Legitieme individuatie’, zo luidt een ander manifest van de beweging, ‘stelt ieder individu in staat zijn of haar individualiteit ten volle te ontwikkelen door zijn of haar capaciteiten, macht om te zijn en te handelen te ontwikkelen, zonder die van anderen te schaden, met het oog op gelijke vrijheid. In tegenstelling tot het individualisme, waar het individu alleen voor zichzelf zorgt, wat leidt tot de strijd van allen tegen allen, erkent het principe van legitieme individuatie alleen de waarde van individuen die hun eigenheid bevestigen in respect voor hun onderlinge afhankelijkheid met anderen en met de natuur.” Zoals Song opmerkt, kennen ze in hun denken zelfs subjectiviteit toe aan andere soorten.
Incarnatie versus Instellingen
Een van de eerste voorstanders van wat hij in de jaren zestig en zeventig ‘gezelligheid’ noemde, was de gevallen, maar nog steeds trouwe priester en filosoof Ivan Illich. Hij definieerde gezelligheid als ‘het autonome en creatieve verkeer tussen personen, en het verkeer van personen met hun omgeving. … Ik beschouw gezelligheid als individuele vrijheid die gerealiseerd wordt in persoonlijke onderlinge afhankelijkheid en als zodanig een intrinsieke ethische waarde.’
Deze nadruk op individuele vrijheid als een unieke constellatie binnen relationele onderlinge afhankelijkheid markeert het uitgangspunt van de oosterse filosofie. Je vermoedt dat dit verschil voortkomt uit het monotheïstische concept van één persoonlijke god in de joods-christelijke traditie en, vooral in het christendom, de belichaming van de Heilige Geest door de incarnatie.
Zelfs voor de meest seculiere filosofen, zoals Jurgen Habermas, blijven de maatstaven van de westerse beschaving – vrijheid, geweten, mensenrechten, democratie – geworteld in dit joods-christelijke erfgoed.
Vreemd genoeg en kritisch genoeg leidde de filosofie van gezelligheid in het geval van Illich tot een pad dat precies het tegenovergestelde was van de Chinese institutionalisering van gongsheng. Voor Illich corrumperen instellingen, waaronder de katholieke kerk, de intieme persoonlijke ervaring van het vleesgeworden delen van het allesomvattende wezen. Als sociale technologie doen instellingen dit door het relationele verband dat de persoon constitueert te vervangen door verdingelijkte individuen, losgesneden van hun heelheid om collectief beheerd te worden door vreemden als radertjes in een regime van gedepersonaliseerd dogma.
Illich verspreidde zijn kritiek over het hele institutionele landschap van de moderne samenleving. Misschien was hij het meest radicaal op het gebied van het concept van gezondheid. Hij hekelde ‘de sacralisering van ‘een leven’’, losgemaakt van de eenheid van het leven en gefetisjiseerd als een afstandelijk immuunsysteem dat van sperma tot worm moet worden beheerd door de ‘dappere nieuwe biocratie’ van de moderne geneeskunde.
Hij sprak over ‘iatrogene ziekten’ – ziekten veroorzaakt door de ‘bureaucratie’ van artsen die het oude idee van gezondheid als ‘evenwicht’ binnen de omgeving waarin iemand leefde, loslieten. Een dergelijk gezond evenwicht zou niet kunnen worden bereikt, zo betoogde hij, in een ongezonde omgeving die vergiftigd is door ongetemde industriële groei.
Boven een bepaalde drempel, zo betoogde Illich, worden geïnstitutionaliseerde sociale inspanningen die de realiteit van relationele onderlinge afhankelijkheid trotseren contraproductief voor hun doel om het welzijn te verbeteren. “Door de grenzen te doorbreken die door de natuur en de geschiedenis aan de mens zijn gesteld, heeft de industriële samenleving handicaps en lijden veroorzaakt in naam van het elimineren van handicaps en lijden”, schreef Illich. “De opwarmende biosfeer maakt het ondraaglijk om industriële groei als vooruitgang te beschouwen; nu lijkt het ons als agressie tegen de menselijke conditie.”
Voor Illich is de realisatie van de ‘kunst van het leven met anderen’ in het besef van wederzijdse verankering en co-wording beter te vinden in de vrije en spontane associatie van personen dan in de onpersoonlijke ordening van instituties.
Symbiotisch leren
Song erkent dat, hoewel de notie van gongsheng verschillen erkent en viert, “er niettemin een algemeen tekort is aan intellectuele middelen voor robuuste individualiteit of persoonlijke rechten tegen de autoriteiten, en er kan dus veel te leren zijn van deze notie van legitieme individuatie en aanverwante praktijken.”
Eén uitgangspunt zou de kruising kunnen zijn van Illichs ‘intrinsieke ethische waarde’ van persoonlijke autonomie, gerealiseerd binnen onderling afhankelijke relaties, en de confucianistische nadruk op deugdzaam leven, zelfontplooiing en zelfrectificatie als manieren om zich aan te passen aan de harmonie van de natuurlijke orde.
“Hoewel de parallellen tussen noties van convivialisme en gongsheng een basis vormen voor dialoog en wederzijdse intellectuele versterking, zullen de verschillen reflectie, leren en aanpassing stimuleren”, hoopt Song. In die zin zal een ‘symbiotische interactie’ tussen de twee begrippen een productieve en betekenisvolle bijdrage zijn aan het uitstippelen van een pad voorbij het Antropoceen.
Vrij naar Nathan Gardels, hoofdredacteur van Noema